Landbouwactiviteiten kunnen worden onderverdeeld in een aantal deelsectoren. Het houden van gedomesticeerde dieren gebeurt in de veeteelt. Daarnaast is er visteelt. In de bosbouw worden zowel natuurlijk ontstane als aangelegde bossen gebruikt voor de houtproductie. De tuinbouw kan onderscheiden worden in groenteteelt, sierteelt, fruitteelt, boomteelt en paddenstoelenteelt voor respectievelijk de teelt van groenten, siergewassen, vruchten, jonge bomen en paddenstoelen. De akkerbouw onderscheidt zich van de tuinbouw doordat de gewassen op een grotere schaal geteeld worden; naar verhouding tot het aantal gewassen of de hoeveelheid grond is er minder arbeid nodig. Naast typische akkergewassen zoals granen worden ook akkerbouwmatig (grootschalig) groenten geteeld zoals peen. Dat laatste wordt soms akkertuinbouw genoemd.
In het dagelijks spraakgebruik wordt het woord ‘landbouw’ soms in een beperktere betekenis gebruikt voor slechts een deel van de bovenstaande deelsectoren. Vandaar dat men soms spreekt van ‘land- en tuinbouw’ waar het woord ‘landbouw’ vooral naar akkerbouw verwijst, of van ‘landbouw en veeteelt’ waarbij landbouw alleen op het bewerken van bouwland slaat.
De uitbater van een landbouwbedrijf wordt boer genoemd, ook wel landbouwer of agrariër. Het bedrijf met gebouwen en bouwland of weidegrond heet een boerderij. Voor de beoefenaren en bedrijven in de verschillende deelsectoren zijn afzonderlijke namen zoals tuinder en veehouder.
Landbouw leverde oorspronkelijk voedsel op dat vooral bestemd was voor de boer, zijn gezin, de gemeenschap en eventueel de landeigenaar, zoals in het hofstelsel. In de loop der eeuwen is grootschalige, marktgerichte landbouw in een groot deel van de wereld dominant geworden. Door toegenomen specialisatie en mechanisering neemt het aantal in de landbouw werkzame mensen af. Landbouw is de praktijk; landbouwkunde is de studie die de landbouw als onderwerp heeft.
Landbouw produceert niet alleen voedsel, maar ook andere goederen als sierplanten. Bovendien is de landbouw toeleverancier voor andere bedrijfstakken onder meer voor de productie van enzymen, medicijnen, lijm, bont, leer, biobrandstoffen (biodiesel, ethanol, biogas), vezels (katoen, linnen, wol) en genotmiddelen (tabak, koffie, thee, alcohol, chocolade).
In de ontwikkelde landen is door de combinatie van kennis van de bodem, waterbeheersing, meststoffen, gewassen, plantenveredeling, genetische manipulatie, onkruidbestrijding en de bestrijding van schimmels, insecten en aaltjes een hoge opbrengst per hectare bereikt. Tegelijkertijd heeft de toegenomen mechanisatie de benodigde arbeidskracht per eenheid product belangrijk verminderd. De ontwikkelingslanden hebben door gebrek aan kennis, kapitaal, opleiding en technologie deze productiviteitsverhoging nog niet weten te bereiken, waarbij naast de stabiliteit en geschiktheid van klimaat en bodem ook de politieke stabiliteit een rol speelt.